Doggerland

Doordat wereldwijd veel water als gletsjerijs en ijskappen lag opgeslagen gedurende de Pleistocene ijstijden lag de Noordzee grotendeels droog. Op het hoogtepunt van de laatste ijstijd Weichselien (22.000-12.000 jaar geleden) stond de zeespiegel tot 120

meter onder het huidige niveau en liep de kustlijn ongeveer 600 kilometer noordelijker dan tegenwoordig. Dit land wordt ook wel Doggerland genoemd. Tijdens deze koude periode overheerste een open toendra- en steppelandschap.

Vanaf ongeveer 12.000 jaar geleden begon als gevolg van de temperatuurstijging het ijs te smelten en het water geleidelijk aan weer te stijgen. De Noordzeekustlijn kwam toen direct noordelijk van de Doggersbank te liggen. Het zuidelijke deel van de Noordzee was nog land en werd doorkruist door de Rijn met Maas en Theems, die In het Kanaal uitmondden. In de daaropvolgende millennia bleef het water stijgen en Doggerland ging geleidelijk aan bebossen met boomsoorten als berk, esp, wilg en jeneverbes.

De rivierdalen verdronken in de Noordzee en rond 9000 jaar geleden vond er contact plaats tussen de Noordzee en het Nauw van Calais.

In het millennium daarna werd de Noordzee door-aardverschuivingen– en tsunami’s getroffen. De Nederlandse kustlijn inclusief Waddenzee vormden zich vanaf 6000 jaar geleden.

De Storegga-aardverschuivingen 

waren drie grote onderzeese aardverschuivingen, die ongeveer 8000 jaar geleden plaatsvonden aan de rand van het Noorse continentaal plat  De naam storegga  is Noors voor “grote rand”. Deze aardverschuivingen behoren tot de grootste die ooit hebben plaatsgevonden en resulteerden in tsunami’s die de kusten van Noorwegen, Groot-Brittannië en de Faeröer teisterden. Wat er nog aan bewoning over was op Doggerland werd als gevolg van deze tsunami’s weggevaagd.

De oorzaak van deze verschuivingen worden toegeschreven aan het instorten van opgestuwde sedimenten die achtergebleven waren na het einde van de laatste ijstijd.

Geleidelijk aan vormden zich langs de zandige zuidoostkust van de Noordzee strandwallen. Tussen de strandwallen en het land boven zeeniveau lagen lagunes. Veel lagunes slibden deels dicht met klei en groeiden met veen vol. Andere gebieden bleven waddengebied.

5000 Jaar geleden lag de zeespiegel nog ongeveer vier meter onder het huidige niveau.

Doggers- en Klaversbank

Tegenwoordig ligt midden in de Noordzee de Doggersbank, een grote zandbank met een diepte van 15 tot 20 meter. Vanwege de vele beenderen van mammoeten die daar zijn gevonden vermoedde men dat deze dieren daar zijn omgekomen als gevolg van het smelten van de ijskap en het stijgen van de zeespiegel. De Noordzee liep vol en de Doggersbank vormde het laatste toevluchtsoord. Aangezien mammoeten zoogdieren waren, en dus konden zwemmen, is dit echter voor een groot deel een onwaarschijnlijk verhaal. Een verhaal dat wel tot de verbeelding blijft spreken en als zodanig een eigen leven is gaan leiden. Ten zuiden van de Doggersbank ligt de Klaverbank, een grindbank die een overblijfsel is van een oude rivierbedding.

Veel van de grote prehistorische zoogdieren die het Weichseliaanse landschap in de Noordzee bevolkten, zijn intussen uitgestorven: wolharige mammoet, wolharige neushoorn, oeros, holenleeuw, holenbeer, grottenhyena, reuzenhert, sabeltandkat en wilde ezel. De zuidelijke Noordzee is één van de rijkste fossielhoudende locaties ter

wereld. Veel van het fossiele materiaal wordt aangetroffen in het afval van zand-, schelp- en grindzuigers, maar ook in de netten van vissers. De voornaamste locaties zijn: de z.g. Eurogeul voor de haven van  Rotterdam, de Bruine Bank, een van oudsher belangrijk visgebied tussen Nederland en Engeland en tegenwoordig ook bij projecten zoals het kunstmatige schiereiland de Zandmotor en de Tweede Maasvlakte waar veel (fossiel houdend) zand uit de Noordzee opgespoten wordt. De precieze context ontbreekt natuurlijk, het materiaal is verspreid geraakt en dus niet verzameld op de plek waar het dier is gestorven (net zoals bij vondsten in visnetten overigens) maar toch zeker de moeite waard. De staat van het botmateriaal en de houten plantenresten is vaak uitzonderlijk goed, een direct gevolg van de waterverzadigde condities, het zuurstofarme milieu (dat de afbraak vertraagt) en de constante temperatuur na het begraven.

De menselijke bewoners van Doggerland waren jager-verzamelaars. Er zijn van hen vuurstenen artefacten, pijlpunten en stukken bot en gewei met snij- en bewerkingssporen gevonden. Daarnaast zijn er menselijke botresten gevonden; door o.a. isotopenonderzoek weten nu ook het nodige over bijvoorbeeld hun dieet. Aanvankelijk (tot zeker na de laatste IJstijd zo’n 11.000 jaar geleden) speelde de jacht op kuddes grote planteneters (zoals paarden, edelherten en mammoeten een grote rol in de voedselvoorziening. Maar door de stijging van het water veranderende landschap van Doggerland kwam daar steeds meer vis, otter, bever en watervogel bij.

En toen was daar een vulkaan

Ook ter hoogte van Doggerland, maar dan 150 miljoen jaar eerder en 3 km. dieper moet een vulkaan aan het werk geweest zijn. Dit hebben geologen van de Geologische Dienst Nederland, bij toeval  ontdekt. De vulkaan heeft de naam Mulciber (ook bekend als Vulcanus) gekregen, naar de Romeinse god van het vuur en de vulkanen.

Al in 1985 was bij een boring in het gebied enkele tientallen meters vulkanische as en basalt aangetroffen. Men dacht aanvankelijk, dat die lagen afkomstig waren van de 100 kilometer naar het zuidoosten gelegen Zuidwalvulkaan, maar dat bleek te onwaarschijnlijk.

De vulkaan was actief rond de overgang van het Jura naar het Krijt, zo’n 150 miljoen jaar geleden. Na een korte periode van activiteit is de vulkaan gestorven en begraven.

 Onderzoek met behulp van 3D-seismiek laat In de top van een harde laag een kleine vulkaanvorm zien. Z’n aanwezigheid is te verklaren door tektonische processen als gevolg van het uiteenvallen van het supercontinent Pangea. Door zogeheten rifting, (het uit elkaar rekken van de aardkorst) ontstaan dalingsgebieden met breuken, zogenoemde slenken. Langs dergelijke breuken treedt vaak vulkanisme op, zoals tegenwoordig te zien is in de Oost-Afrikaanse riftvallei.

Het vulkanische gesteente is op zo’n 1660 meter diepte aangetroffen, maar de harde gesteentelaag en de vulkaanvorm iets ten westen daarvan liggen op zo’n 3300 meter diepte. Dat diepteverschil is het gevolg van een ander geologisch proces: zouttektoniek. Al voordat de vulkaan actief werd, waren de breuken langs de slenk actief. De breuken veroorzaakten een zwaktezone in het gesteente. Hierlangs bewoog steenzout van grotere diepte naar boven. Er ontstond een zoutdiapier die al het erboven liggende gesteente gedurende miljoenen jaren langzaam naar boven duwde. Zo werd ook een deel van het vulkanische gesteente mee omhoog geduwd en werd het in een relatief ondiepe boring aangeboord.

De rifting uit het Juratijdperk zette in de Noordzee niet door. Er ontstond geen oceaan. Zo’n 100 miljoen jaar later lukte dat wel, maar dan wat verder naar het noordoosten, met als gevolg: het ontstaan van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan, tussen Groenland en Europa.